|
![]() |
Welke vogels komen we het meeste tegen in de buurt van onze tuin? De roodborst is te herkennen aan zijn helder oranje borst, voorhoofd en wangen. Dit oranje gebied is omrand met een blauwgrijze omranding. De bovenzijde is grijsbruin van kleur. Jonge vogels zijn bruin gevlekt.
Dankzij de oranje borst is de roodborst met geen enkele andere
Nederlandse vogel te verwarren. De vogel jaagt in het eigen territorium op
insecten en duldt daarbij buiten het broedseizoen geen soortgenoten. De
roodborst jaagt vaak vanaf een uitkijkpost en is daardoor vaak duidelijk waar
te nemen. Jonge vogels hebben een geheel gevlekt verenkleed, zonder oranje. In
het najaar van het eerste jaar krijgt de vogel zijn volwassen verenkleed. De
zang van de roodborst begint met een serie hoge tonen en is het grootste
gedeelte van het jaar te horen. De vogel laat daarnaast vaak snel achter elkaar
een serie harde tik klanken horen. De merel. Het mannetje is geheel zwart, heeft een dunne oranje-gele cirkel om het oog en een oranje-gele snavel. Het vrouwtje is weliswaar net zo gebouwd als het mannetje, maar heeft een minder opvallend, bruin verenkleed. Jonge
vogels lijken op een volwassen vrouwtje, maar hebben nog lichtgekleurde
veertoppen. De merel wordt ondanks het zwarte of bruine verenkleed door
veel mensen herkend. Dit is waarschijnlijk te verklaren doordat de vogel erg
talrijk is en met de zang veelvuldig de aandacht trekt. De zanglijster zijn gedrag doet denken aan dat van de merel, terwijl het verenkleed meer lijkt op dat van de grote lijster dan het geheel bruine of zwarte verenkleed van de merel. De grote lijster is duidelijk groter en heeft ronde in plaats van pijlvormige vlekken op de onderzijde. Een vliegende zanglijster valt op door de lichtbruine ondervleugels, die bij de grote lijster wit van kleur zijn. De zang van de zanglijster is ritmisch en bestaat uit korte strofen die enkele keren herhaald worden. Het voedsel bestaat onder andere uit wormen en slakken. De vogel gebruikt een steen om de slakkenhuisjes op kapot te tikken. De vogel gebruikt hiervoor meestal dezelfde steen, zodat uiteindelijk een verzameling kapotte slakkenhuisjes rondom de steen te zien zal zijn. Tijdens het zoeken naar voedsel rent de zanglijster telkens korte stukjes, om vervolgens stil te blijven staan en in opgerichte houding om zich heen te kijken. Hoewel een groot gedeelte van de populatie in de winter naar het Middellandse-Zeegebied trekt, overwinteren met name zanglijsters uit dorpen en steden soms ook in Nederland. De grote lijster lijkt in gedrag op de zanglijster en de merel. Ook de grote lijster
zoekt zijn voedsel op de grond, waarbij de vogel rechtop loopt en regelmatig om
zich heen kijkt. De grote lijster is echter duidelijk groter dan beide andere
vogelsoorten. In de vlucht is de grote lijster te herkennen aan de langere
vleugels, de witte ondervleugel en de witte staarthoeken. De zang van de grote
lijster lijkt op die van de merel. In de vlucht laat de vogel vaak een
ratelende roep horen. De kramsvogel heeft een opvallend verenkleed met een grijs
en bruine rug en talrijke zwarte streepjes op de buik en de borst. De borst is oranje-geel. De vogel
laat vooral in de vlucht een typerende roep horen die bestaat uit reeks elkaar
snel opvolgende klanken. De snavel is geel met een zwarte punt. De winterkoning is een kleine vogel die vooral wordt gekenmerkt door de rechtopstaande houding van de staart. Het verenkleed is roodbruin en voorzien van talrijke donkere dwarsstreepjes en de onderzijde is lichter bruin. Een lichte wenkbrauwstreep is aanwezig. De zang van de winterkoning bestaat uit een reeks schetterende klanken met een triller en een hoge toon op het eind. De zang is erg luid en het gehele jaar te horen. De vogel bevindt zich meestal laag in het struikgewas of onder andere beschutting en is vrijwel voortdurend in beweging. De vlucht is opvallend snel, waarbij de vleugels een snorrend geluid veroorzaken. Het mannetje maakt meerdere, vrijwel geheel gesloten nesten, waarvan het vrouwtje er ééntje kiest om deze aan de binnenkant te bekleden met veertjes en ander zacht materiaal. Doordat de winterkoning erg klein is, verliest de vogel in de winter veel warmte. In koude nachten kruipen groepen winterkoningen dicht tegen elkaar om warm te blijven. Toch kan in strenge winters wel 75% van de winterkoningen sterven, zodat het aantal winterkoningen per jaar sterk kan variëren. De steenuil is grijsbruin met lichte vlekken. Aan de onderzijde vaalwit met grijze vlekken. Heeft een korte staart. De kop is breed en plat. De ogen zijn geel en bevinden zich aan de voorzijde van de kop.In tegenstelling tot veel andere uilen is de steenuil soms ook overdag actief. De vogel verblijft meestal in de buurt van bomen en jaagt vanaf een zitpost op prooidieren als muizen reptielen en amfibieën. De vogel jaagt vaak vanaf een zitpost in een boom of op een paaltje. De steenuil heeft een opvallende, golvende vlucht. De roep is een herkenbaar kieuw en is ook overdag te horen. Het nest wordt gebouwd in knotwilgen, oude schuren en in speciale nestkasten. Met name door het verdwijnen van veel boomgaarden en houtwallen is het aantal steenuilen in Nederland de laatste decennia sterk achteruit gegaan. Ondanks intensieve pogingen om de populatie te herstellen gaat de soort nog steeds in aantal achteruit Kerkuilen zijn eenvoudig te herkennen aan de hartvormige
sluier, een kring van witte veertjes in het gezicht die allen naar buiten
wijzen. De uiteinden van deze veertjes zijn donker zodat er een donkere rand
ontstaat. De ogen bevinden zich aan de voorkant van de kop en zijn groot en donker. De bovenzijde is geelbruin en grijs. de onderzijde is wit-geelbruin van kleur. De veren zijn bedekt met kleine lichte en donkere stipjes. De kerkuil heeft lange poten.
De kneu zijn verenkleed is in de winter onopvallend grijsbruin van kleur. De kop is grijs. Het mannetje heeft gekleurde veren op de borst en op het voorhoofd, maar deze zijn niet zichtbaar doordat de vleugels nog bruine randjes hebben. De onderzijde is vaalwit. In het voorjaar slijten deze randjes van de veren, zodat de kruin en de borst van het mannetje langzaam de kenmerkende karmijnrode kleur krijgen. Het vrouwtje lijkt op het mannetje, maar ziet er 's zomers net zo uit als in de winter. Ook tijdens de broedperiode leven de vogels vaak in kleine groepjes, doorgaans in relatief open terrein met veel struikgewas en kruiden. Een gedeelte van de populatie kneuen trekt tijdens het najaar naar het zuiden. Vogels uit Scandinavië trekken dan echter naar Nederland, zodat de kneu het hele jaar door te zien is. De gierzwaluw lijkt op een zwaluw, maar behoort niet tot de
vogelfamilie van de zwaluwen. De vogel onderscheidt zich onder meer van
zwaluwen door de langere, sikkelvormige vleugels en door een andere manier van vliegen. Het verenkleed is donkergrijs, de keel is lichter van kleur en de snavel is kort en erg breed. De staart is gevorkt en kort.
De boerenzwaluw en de huiszwaluw zijn de
meest voorkomende zwaluwen in Nederland en België. De boerenzwaluw onderscheidt
zich van de huiszwaluw door de roodbruine keel en voorhoofd en in de vlucht door
de veel dieper gevorkte staart. De bovenzijde is glanzend blauwzwart en de onderzijde is roomwit. Het mannetje is van het vrouwtje te
onderscheiden door de langere buitenste staartpennen. De boerenzwaluw is een
behendige vlieger die zich in de vlucht maar met moeite laat volgen. Insecten
vormen het voornaamste voedsel en worden in de vlucht gevangen. De gevangen
insecten blijven hangen in de snavelborstels, borstelige haren bij de
snavelwortel. Afhankelijk van het weer jaagt de boerenzwaluw hoog in de lucht
of laag bij de grond.
De koolmees is één van de meest voorkomende en meest
opvallende vogels die in Nederland voorkomen. De vogel is dan ook één van de
bekendste Nederlandse vogels, mede omdat de vogel niet schuw is en in de winter
regelmatig op voedertafels aan te treffen is. De rug is geel-groen en de onderzijde is geel met een zwarte middenstreep. De kop is zwart met een grote, witte wangvlek. Staart en stuit zijn blauw met wit. Over de vleugel loopt een witte streep. Het mannetje is van het vrouwtje
te onderscheiden doordat de zwarte streep op de buik veel breder is. De zang
van de koolmees is erg variabel, maar vaak is een herkenbaar titituu of tituu
te horen. De pimpelmees is door de bonte kleuren een gemakkelijk te
herkennen vogel, die enigszins lijkt op de koolmees. De pimpelmees
is echter duidelijk kleiner en heeft een blauwe in plaats van een zwarte kruin.
De vogel is ook goed te herkennen aan de witte wangen met de zwarte oogstreep.
De rug is groen van kleur, de onderzijde is geel. Kruin, stuit en staart zijn blauw. De kin is zwartblauw, overgaand in een zwartblauwe halsband. Verder nog de typerende blauwzwarte oogstreep. Doordat de pimpelmees erg klein en licht is, kan de vogel probleemloos ondersteboven
aan een dunne tak hangen.
De staartmees is een onmiskenbare
vogel door de zeer lange staart. De staartmees is de enige Nederlandse vogel met een staart langer dan de
rest van het lichaam. De kop is wit, met brede, zwarte wenkbrauwstrepen. Bovenzijde is zwart, onderzijde is wit met een roze waas. Soms een brede, zwarte wenkbrauwstreep aanwezig. Bij
staartmezen uit het noorden en het oosten van Europa ontbreken de
wenkbrauwstrepen, zodat de kop geheel wit is. Deze vogels worden gerekend tot
een aparte ondersoort en zijn vooral in de winter ook in Nederland te zien.
De ringmus wordt vaak verward met het mannetje van de ook
zeer algemene huismus.
In tegenstelling tot de huismus heeft de ringmus echter een roodbruine in
plaats van grijze kruin. De bovenzijde is bruin en getekend met donkere lengtestrepen. Ook heeft de ringmus een witte halsring, zwarte keel en zwarte
vlekken op de verder witte wangen. Verder is de ringmus ook goed aan het geluid
te herkennen. In tegenstelling tot de huismus hebben het mannetje en het
vrouwtje van de ringmus hetzelfde verenkleed.
De putter is door de bont gekleurde kop van zowel het mannetje als het vrouwtje een onmiskenbare vogel die met geen enkele andere vogel te verwarren is. Bruine rug, buik is gedeeltelijk wit en bruin. Het gezicht is rood en omgeven door een brede, witte rand. De nek is zwart en over de vleugel loopt een brede, gele streep. In de vlucht valt vooral de brede, gele vleugelstreep over de verder zwarte vleugel op. Ook de zang van de putter is duidelijk herkenbaar en bestaat uit een snelle opeenvolging van korte, gevarieerde tonen. De putter laat de zang vooral in de vlucht te horen. Buiten de broedtijd wordt de putter vaak in groepjes gezien in de buurt van distels. Om deze reden wordt de putter ook wel distelvink genoemd. De snavel van de putter is lang voor een vinkachtige, zodat de vogel makkelijk bij de zaden van distels en klissen kan komen, hierbij hangt de putter vaak ondersteboven. De bosuil heeft een grijs tot roodbruin verenkleed met witte vlekken en strepen. De onderzijde is lichter van kleur en getekend met donkere vlekken. Met name een rij witte vlekken op de schouder is opvallend. De bosuil is een gedrongen uil met een grote ronde kop die goed van andere uilen te onderscheiden is door de donkere ogen aan de voorkant die omgeven zijn met een ring van veertjes. Het voedsel bestaat voornamelijk uit muizen, maar ook andere kleine zoogdieren en vogels worden gegeten. De bosuil jaagt vrijwel alleen in de schemering en 's nachts, overdag houdt de vogel zich schuil in de top van een boom. De zang klinkt als hoe, hoehoehoe en is goed te herkennen. Het nest wordt oorspronkelijk alleen in loofbossen gebouwd, maar tegenwoordig broedt de vogel ook in parken en tuinen midden in de stad. In de broedperiode reageert de bosuil vaak erg agressief op iedere verstoring van het nest. De boomklever. Het opvallende, gedrongen lichaam en de kleur van het verenkleed zijn de belangrijkste kenmerken van de boomklever. Bovenkant is blauwgrijs, onderzijde is beige. Korte staart, hoofd dicht bij het lichaam en een zwarte oogstreep. In Nederland is de vogel met geen enkele andere soort te verwarren. Het voedsel bestaat voornamelijk uit insecten die de vogel zoekt door met de snavel in de boombast te hakken. Hierbij kan de vogel als enige Nederlandse vogel ook met de kop naar beneden omlaag. Behalve insecten worden vooral in de winter ook noten en zaden gegeten. De vogel breekt noten soms open door ze in een spleet te klemmen en er met de snavel op te hakken. In het najaar legt de boomklever een ruime wintervoorraad van zaden en noten aan. Het nest van de boomklever wordt bijna altijd in een boomholte gebouwd. Hierbij maakt de vogel de grootte van de ingang precies op maat, te kleine openingen worden groter gehakt, terwijl te grote openingen gedeeltelijk dichtgemetseld worden met een mengsel van modder en speeksel. De boomkruiper is door de gevlekte en gestreepte, bruine rug uitstekend gecamoufleerd op de meeste boomstammen. De onderzijde is vaalwit. Lange, dunne snavel die naar beneden gebogen is. Boven het oog bevindt zich een lichte wenkbrauwstreep. De vogel wordt in het broedseizoen dan ook niet veel gezien. Buiten de broedtijd laat de vogel zich meer zien.
Het voedsel van de boomkruiper bestaat uit insecten die met de gekromde snavel
uit de spleten in boomschors gehaald worden. Tijdens het zoeken naar voedsel
kruipt de boomkruiper in een spiraal van onder naar boven langs boomstammen. De
staart bestaat uit stijve pennen en wordt door de vogel als ondersteuning
tijdens het klimmen gebruikt. De vogel blijft het gehele jaar in hetzelfde
gebied en nestelt in boomspleten of achter boomschors.
|