|
![]() |
Uien zaden
Uienzaden
Zaai-uien:
De uienteelt vraagt een bij voorkeur reeds in de herfst goed bewerkte en bemeste grond, die bovendien goed voorzien is van compost. Indien verse of weinig verteerde stalmest wordt gebruikt en/of het plantenbed kort voor het beplanten bewerkt wordt, zullen de uienplanten te lang door groeien en een dikke hals vormen. Zulke 'pijpers' kunnen niet worden bewaard.
Op het reeds lang vooraf klaargemaakte plantbed wordt gezaaid in rijen, 25 cm van elkaar. Uienzaad kiemt traag, de opkomst is pas na drie weken te zien. In deze tijd mag men bij droogte nog begieten en moet men vooral het bed onkruidvrij houden. De zaailingen in de rij uitdunnen op 10 cm. De jonge weggehaalde uitjes niet weggooien, ze zijn goed voor de sla. Door tussen de rijen de grond met compost af te dekken blijft het plantbed voldoende vocht vasthouden. Vooral onkruidvrij houden. Uien vragen een vochthoudende grond (compost!), maar wensen tijdens de teelt niet begoten te worden. Plant uien nooit in de buurt van bonen of doperwten, daar deze peulgewassen stikstof aan de grond afgeven. Door te veel stikstof vormt de uienplant meer loof dan ui. Uien zijn rijp als het loof begint te 'strijken' (het loof verdroogt en gaat hangen). Laat de geoogste uienplant met loof en al een weekje op het plantbed liggen om de ui goed te laten uitrijpen. Daarna op een koele, donkere en goed geventileerde plaats laten drogen tot het loof geheel is verdroogd. Zo worden ze goed bewaarbaar.